Het postorderkrediet. Deel III.
Een postorderbedrijf meent dat de aspirant klant zelf moet afwegen of hij goed voor zijn geld is. Hier gaat het om. Kan een klant dit wanneer die al genoodzaakt is op krediet te kopen? Het antwoord is simpel: nee. Juist het postorderbedrijf dient dit te onderzoeken en dient er niet zomaar vanuit te gaan dat de kwetsbare klantengroep –die vaak een irrationele beslissing neemt-hier zelf onderzoek naar doet. Een postorderbedrijf verifieert niet of bijvoorbeeld twee aspirant-klanten getrouwd zijn en op eenzelfde adres wonen (via inschrijving gemeentelijke basisregister). Dit zou wel gepast zijn. Het meest belangrijke is echter dat er geen termijn wordt gesteld hoelang een incasso mag duren, de rente mag dus doorlopen!
In de wettelijke regeling van de kredietovereenkomst in Titel 2A van Boek 7 BW is een richtlijn opgenomen die de verstrekker verplicht om de consument te informeren over de verplichtingen die hij aangaat en hem in staat te stellen vóór het aangaan van het krediet om een weloverwogen beslissing te nemen en hem te beschermen tegen overkreditering. Ingevolge art. 7:61 BW moeten in de kredietovereenkomst onder meer worden vermeld: het goed waar het krediet overgaat en de contante prijs daarvan, het totale kredietbedrag, alsmede het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst.
Bij koop op afbetaling moet daarom -ter bescherming van het belang van de aspirant klant/koper- duidelijk zijn wat de koopprijs van de door hem gekochte zaak is (waarbij tevens sprake is van huurkoop), en daarmee wat de omvang is van de door hem verschuldigde termijnen die daarop betrekking hebben.
Het niet voldoen aan de pre-contractuele informatieverplichtingen van art. 7:60 lid 1 of lid 2 BW, ingevolge lid 3 van die bepaling aangemerkt als een oneerlijke handelspraktijk zoals bedoeld in art. 6:193b BW, en derhalve als een onrechtmatige daad.
Zoals hiervoor reeds opgemerkt lijkt veelal bij een postorderkrediet sprake te zijn van een misleidende handelspraktijk. Dit wordt ingedeeld in twee subgroepen, namelijk misleidende handelingen en misleidende omissies. Misleidende handelingen (artikel 6 Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken) zijn handelspraktijken waarbij informatie wordt verstrekt die ervoor zorgt dat de gemiddelde consument een besluit over een transactie neemt dat hij anders niet zou hebben genomen. Misleidende omissies zijn handelspraktijken die door het weglaten van essentiële informatie de gemiddelde consument beweegt tot het nemen van een besluit dat hij anders niet zou hebben genomen.
De Wet oneerlijke handelspraktijken geeft verschillende manieren om het verbod op oneerlijke handelspraktijken te handhaven. Ook de consument op wie de handelspraktijk is gericht kan hiertoe gericht stappen ondernemen. Dit zijn de mogelijkheden die de benadeelde van een onrechtmatige daad ter beschikking staan.
Er bestaat de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen op grond van artikel 6:162 lid 1 jo. artikel 6:193BW. De formulering van artikel 6:193b lid 1 BW verwijst naar artikel 6:162 door de formulering dat een handelaar onrechtmatig handelt wanneer deze een oneerlijke handelspraktijk pleegt.
Omdat een oneerlijke handelspraktijk als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt zijn er ook nog andere acties mogelijk, te weten een vordering tot rectificatie (artikel 6:167 BW) of tot een verbod op het plegen van de handelspraktijk. Het is echter niet te verwachten dat een individuele consument vaak een verbod of rectificatie van een oneerlijke handelspraktijk zal vorderen. Hij zal waarschijnlijk alleen uit zijn op vergoeding van zijn vermogensverlies of ontbinding van een onder invloed van de oneerlijke handelspraktijk gesloten overeenkomst.
Indien een rechter heeft vastgesteld dat de desbetreffende overeenkomst in strijd is met bepalingen die bescherming van de consument ten doel hebben, dient hij daaraan –zo nodig eveneens ambtshalve –passende maatregelen te verbinden die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Teneinde een effectieve bescherming van de consument te verzekeren die aan de specifieke omstandigheden van het geval is aangepast, kan een maatregel als het vernietigen van de overeenkomst passend zijn, voor zover daardoor de niet-nakoming van een verplichting wordt bestraft waarvan de vervulling essentieel is voor de wilsvorming van de consument en voor het bereiken van het door de Uniewetgever gewenste beschermingsniveau.
Heeft u een vraag over dit onderwerp of bent u bent benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen? Neem dan gerust contact op.