- Home
- >
- Blogberichten
- >
- Voorwaardelijke ontbinding arbeidsovereenkomst is nog mogelijk
Voorwaardelijke ontbinding arbeidsovereenkomst is nog mogelijk
Sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) bestond er onduidelijkheid over de vraag of een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog mogelijk was. De Hoge Raad heeft op 23 december 2016 prejudiciële vragen hierover beantwoord. Het voorwaardelijk ontbinden van een arbeidsovereenkomst is nog steeds mogelijk, maar op beperktere schaal.
Situatie voor en na de WWZ
Wanneer voor 1 juli 2015 een werknemer op staande voet werd ontslagen, dan verzocht de werkgever meestal ook om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven. Zou in rechte vast komen te staan dat de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, kwam de arbeidsovereenkomst alsnog ten einde door de (voorwaardelijke) ontbinding als deze werd toegewezen. Op deze manier werd het risico van een aanzienlijke loonvordering beperkt.
Onder het oude recht was het mogelijk om een ontslag op staande voet ook buitenrechtelijk te vernietigen. Dus simpelweg met een mededeling daarvan aan de werkgever. De rechter toetste dan of de vernietiging terecht was of niet. Sinds de invoering van de WWZ is buitengerechtelijke vernietiging van een ontslag niet meer mogelijk. Wordt een werknemer nu op staande voet ontslagen, dan dient deze binnen twee maanden na het gegeven ontslag de rechter te verzoeken het ontslag te vernietigen. Doet de werknemer dat niet binnen de gestelde termijn, dan blijft het gegeven ontslag in stand.
Na 1 juli 2015 hebben meerdere rechters zich uitgelaten over de vraag of een voorwaardelijke ontbinding nog mogelijk was. Hierop werd verschillend geantwoord. Aan een kantonrechter te Enschede werd dit vraagstuk ook voorgelegd. Hij heeft de Hoge Raad zogenaamde prejudiciële vragen gesteld over dit vraagstuk. Op 23 december 2016 heeft de Hoge Raad deze vragen beantwoord. Hieronder zal ik dit arrest bespreken.
Gelijktijdig behandelen en beslissen
De Hoge Raad overweegt dat de wetsgeschiedenis geen aanwijzing bevat dat voorwaardelijke ontbinding na de invoering van de WWZ niet meer mogelijk zou zijn. Met andere woorden kan een dergelijk verzoek nog steeds worden ingediend.
Daarbij geeft de Hoge Raad wel aan dat gezien de doelstellingen van de WWZ (vereenvoudiging en bevordering van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid) geschilpunten over een ontslag op staande voet en een ontbinding van de arbeidsovereenkomst waarbij overwegend hetzelfde feitencomplex van toepassing is, zoveel mogelijk gelijktijdig behandeld moeten worden. Ook zou daarover gelijktijdig over beslist moeten worden. De Hoge Raad gaat vervolgens in op de praktische uitwerking hiervan in verschillende situaties.
Verzoek tot ontbinding voor verzoek tot vernietiging
Wanneer een werkgever een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indient voordat de werknemer vernietiging van het ontslag op staande voet heeft verzocht, dan dient de kantonrechter volgens de Hoge Raad de behandeling van het verzoek aan te houden totdat de vervaltermijn van twee maanden is verstreken. Volgt er geen verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag, dan kan de behandeling van het verzoek van de werkgever uitblijven. Immers wordt aan de voorwaarde niet voldaan, het ontslag blijft in stand. Zou in dit geval een onherroepelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn ingediend, dan zal de kantonrechter het verzoek afwijzen. De werkgever heeft immers geen belang meer bij de vordering omdat er geen arbeidsovereenkomst meer bestaat.
Dient de werknemer wel tijdig een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet in, dan is het volgens de Hoge Raad wenselijk dat de kantonrechter beide zaken gelijktijdig behandelt en daarover ook gelijktijdig beslist.
Verzoek tot vernietiging, gevolgd door verzoek tot voorwaardelijke ontbinding
In het geval een werknemer een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet indient en de werkgever daarna verzoekt om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dan dient de kantonrechter deze zaken ook gelijktijdig te behandelen.
Het kan voorkomen dat in één van de twee zaken zich een vertraging voordoet, bijvoorbeeld in verband met bewijslevering. De kantonrechter dient dan volgens de Hoge Raad de wenselijkheid van een spoedige beslissing in de ontbindingsprocedure in het concrete geval af te wegen tegen de wenselijkheid van een samenhangende behandeling en beslissing van het gehele tussen partijen bestaande geschil. Daarbij geeft de Hoge Raad aan dat er geen onevenredige vertraging mag ontstaan. Daarvan is echter niet direct sprake wanneer er bijvoorbeeld in een ontslagprocedure een tussenuitspraak wordt gedaan en in dat verband ook de ontbindingsprocedure wordt aangehouden. Of de behandeling van het voorwaardelijke ontbindingsverzoek toch doorgaat, is dus aan de behandelend rechter.
Behandeling zaken bij verschillende rechters
Indien de ontbindingsprocedure voor zover vereist en de vernietigingsprocedure van het ontslag op staande voet bij twee verschillende rechters aanhangig zijn gemaakt, meent de Hoge Raad dat er sprake zou moeten zijn van verwijzing. Een zaak dient derhalve te worden verwezen naar de andere rechter, zodat beide zaken alsnog door dezelfde rechter worden behandeld en beslist.
Ontbindingsverzoek ook op andere grondslagen
Het is niet ongebruikelijk dat voor de ontbindingsprocedure aan het ontbindingsverzoek ook andere redenen ten grondslag zijn gelegd dan aan het op staande voet gegeven ontslag. Dit neemt volgens de Hoge Raad niet weg dat beide verzoeken ook in dat geval nauw verbonden zijn. Ook in een dergelijk geval geldt het uitgangspunt van gelijktijdige behandeling en beslissing door dezelfde rechter.
De Hoge Raad overweegt overigens ook nog expliciet dat een voorwaardelijk ontbindingsverzoek kan worden gegrond op dezelfde feiten en omstandigheden als die welke aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd.
In hoger beroep een andere uitkomst mogelijk
Sinds de invoering van de WWZ staat ook hoger beroep open tegen een ontbindingsbeschikking. In het nieuwe recht is daarom een regeling gegeven voor het geval de rechter in hoger beroep of na verwijzing oordeelt dat het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de ontbinding ten onrechte is toegewezen, of dat het verzoek van de werknemer strekkende tot vernietiging van het ontslag op staande voet of tot herstel van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is afgewezen. In een dergelijk geval kan de appelrechter veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Is het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte afgewezen, dan kan de appelrechter bepalen op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt. Dit is geregeld in artikel 7:683 lid 3, 5 en 6 BW.
De Hoge Raad overweegt dat nu de mogelijkheid van hoger beroep bestaat, de appelrechter vrij moet zijn om de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar opnieuw vast te stellen. De appelrechter moet zijn bevoegdheid in volle omvang kunnen uitoefenen met inachtneming van alle ten tijde van zijn beslissing relevante feiten en omstandigheden van het geval. Dit is de reden waarom de Hoge Raad heeft overwogen dat de kantonrechter nooit een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan uitspreken voor het geval de appel- of verwijzingsrechter anders dan de kantonrechter het op staande voet gegeven ontslag zou vernietigen. Met andere woorden kan een voorwaardelijke ontbinding alleen worden verzocht voor het geval dat het ontslag op staande voet door de rechter van dezelfde aanleg wordt vernietigd.
Het voorgaande betekent volgens de Hoge Raad dat een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding nog mogelijk is, maar op beperktere schaal toewijsbaar is dan het geval was onder het tot 1 juli 2015 geldende recht. Het kan volgens de Hoge Raad echter nog wel zinvol zijn om een zodanig verzoek te doen, omdat langs die weg de gevolgen van het eventuele oordeel dat het op staande voet gegeven ontslag niet gerechtvaardigd was, in de desbetreffende instantie kunnen worden beperkt.
Bewijsrecht geldt ook bij (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek
Tot slot heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag of ook naar geldend recht de rechter in een ontbindingsprocedure niet aan de wettelijke bewijsregels is gebonden. Dit had de Hoge Raad in een eerder arrest onder het oude recht bepaald in verband met het feit dat een ontbindingsprocedure voor 1 juli 2015 ten doel had om een spoedige beslissing te verkrijgen. Nu de middelen van hoger beroep en cassatie openstaan tegen een ontbindingsbeschikking is deze motivering komen te vervallen. De Hoge Raad overweegt dan ook dat als uitgangspunt moet worden aanvaard dat de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn in ontbindingsprocedures. In de regel kan niet meer worden gezegd dat de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Daarbij merkt de Hoge Raad nog wel op dat wanneer een rechter na afweging van de belangen van beide partijen aanleiding ziet om in een ontbindingsprocedure eerder te oordelen dan in de gelijktijdig aanhangige ontslagprocedure, de kantonrechter óók naar huidig recht bevoegd is om de wettelijke bewijsregels buiten toepassing te laten. Dit dient de rechter dan wel te motiveren.
Duidelijkheid, maar voorzichtigheid altijd vereist
Gezien het bovenstaande heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven omtrent de (on)mogelijkheden voor het indienen van een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Duidelijk is geworden dat de “ouderwetse” vangnetmogelijkheid bij ontslag op staande voet middels het indienen van een voorwaardelijk verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, geen toepassing meer vindt. In hoger beroep is alles weer mogelijk.
Een ontslag op staande voet bracht altijd al de nodige risico’s met zich. Reden waarom ik werkgevers altijd al adviseerde in een dergelijk geval (spoedig) een deskundige te raadplegen. Gezien het bovenstaande is de onzekerheid onder het nieuwe recht in het geval van een ontslag op staande voet vergroot. Reden te meer om in het geval van een mogelijk ontslag op staande voet tijdig deskundige bijstand in te schakelen. Wilt u meer weten omtrent het arbeidsrecht? Bekijk dan de arbeidsrecht pagina.
Heeft u een vraag over dit onderwerp of bent u bent benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen? Neem dan gerust contact op.